Column: ‘Ik ben ook geen twintig meer’
24 augustus 2023
Marjan Spelbrink is schrijfster, onlangs is haar boek ‘Zeg me waarom? Nabestaanden over de impact van zelfdoding’ verschenen, en de dochter van één van de bewoners van Zorgvilla Zwolle. In haar vrije tijd schrijft ze columns over wat ze meemaakt tijdens haar bezoeken aan Zorgvilla Zwolle en over het leven van haar moeder daar. Een uniek kijkje in hoe het leven in een zorgvilla is.
Ze zit alleen aan tafel de krant te lezen. Naast haar staat een kopje koffie. Ik zeg iedereen gedag. Zij heeft niets door. Pas als ik haar een tikje op de schouder geef, kijkt ze verschrikt op en dan begint ze te stralen. Ik neem haar in mijn armen. “Was je het alweer vergeten mam?” vraag ik. Ze knikt. “Ik vergeet echt alles,” zegt ze, “maar ik ben ook geen twintig meer”. Ik pak een kop thee en ga bij haar zitten. We praten over het weer, de kleinkinderen en de activiteiten in Zorgvilla Zwolle, die ze allemaal alweer vergeten is. Op mijn telefoon open ik de facebookpagina van Rosorum; herinner haar aan de feestelijke middag toen de duofiets werd geïntroduceerd, de ijscokar, de muziekmiddag met Harry en ik laat haar de bijbehorende foto’s zien. “Wat leuk dat ze die foto’s allemaal naar jou sturen,” zegt ze.
In de huiskamer loopt een schattige bruine labradoodle van de ene bewoner naar de andere, krijgt van iedereen een aai over zijn lieve koppie en af en toe gaat hij even liggen aan iemands voeten. De doodle straalt zoveel rust en liefde uit en vertedert iedereen. Even denk ik, hij zou hier eigenlijk altijd moeten zijn, maar ik realiseer me dat dat geen optie is.
Meneer H. vraagt of hij bij ons mag zitten. Er wordt een beker koffie voor hem neergezet. “Wat heeft u een hoge rollator” zeg ik. “Dan moet ik wel rechterop lopen,” antwoordt hij. Ik vraag hem of hij al gewend is en hij beaamt dat enthousiast. Nu hij terug is in Nederland ziet hij zijn familie weer regelmatig en dat maakt hem blij. Hij pakt een klein wit papiertje uit zijn broekzak en krabbelt er wat op. “Ik schrijf even ‘knot’ achter een naam,” zegt hij. “Op dit lijstje heb ik alle namen van de medewerkers opgeschreven. Zo probeer ik ze te onthouden en ik zie nu dat zij (hij wijst naar een verzorgende) een knot op haar hoofd heeft”. Dan vouwt hij het kleine briefje weer keurig op. “Wat goed van je,” zegt mam. “Ik weet de namen ook niet, maar ik ben ook geen twintig meer”.
Ik loop naar de keuken. Helaas kan ik vandaag niet met de bewoners lunchen omdat mijn zus, broer en ik dan een gesprek hebben met de arts en een medewerker van zorgvilla over het welbevinden van mam. Ik vraag aan de kok of hij wat voor me wil bewaren voor na het gesprek. De menukaart ziet er fantastisch uit in deze Italiaanse week; allemaal Italiaanse gerechten.
Als ik terugkom bij de tafel, vertelt mam aan meneer H. waarom ze niet mee gaat na het wekelijkse zwemuurtje. “Het is zo’n klein bad en ik ben anders gewend. Wij hadden altijd een heel groot zwembad naast het huis waar we eindeloos baantjes konden trekken. We hadden zelfs een hoge duikplank”. Verbaasd luister ik naar haar. “Mam,” zeg ik, “dat was een openluchtzwembad en dat is 70 jaar geleden”. Ze kijkt me aan. “Dat ben ik gewend,” zegt ze stoïcijns. Ik schud mijn hoofd.
Tijdens het gesprek met de arts en de zorgmedewerker horen we dat mam langzaam achteruit gaat. We hadden het zelf ook al gemerkt. Haar gedrag wordt wispelturiger en dat is soms lastig. Het hoort bij de dementie maar het hoort ook bij haar karakter. Het is goed om met elkaar af te stemmen en afspraken te maken over wat te doen bij een calamiteit. Als het gesprek ten einde is, staat voor ons een tafeltje gedekt op het terras en eten we overheerlijke bruschetta in de zon.
Mevrouw E. komt naar buiten. Ik feliciteer haar nog met haar verjaardag. “Had je een leuke dag?” vraag ik. “Ja, ik mocht kiezen wat ik wilde eten. Ik wilde een biefstuk met sla en patat maar het werden gebakken aardappeltjes. Het was lekker,” zegt ze. “Loop je nog even met me mee?”
Daarna drink ik met mam nog een kopje thee binnen. “Ik mis mijn strijkijzer,” zegt ze. “Die ze hier hebben werkt niet goed. Ze zeggen dat ik er water in moet doen, maar ik ben toch niet gek”. Verbaasd kijk ik haar aan. “Dat deed je thuis toch ook,” zeg ik. “Jij was een van de eerste mensen in Nederland met een stoomstrijkijzer”. Ze kijkt me aan of ik gek geworden ben en mompelt zachtjes voor zich uit: “Das gibt nur einmal, das kommt nie wieder, das kann das Leben, nur einmal geben, vielleicht ist’s morgen schon vorbei, nach jedem Frühling, kommt nur eine Mai”.